Selecteer een pagina

De bevoegdheid van een bedrijfstakpensioenfonds tot het verlenen en het intrekken van vrijstellingen is neergelegd in art. 13 Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet bpf 2000). Recent heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) in hoger beroep geoordeeld in een zaak die aanhangig was gemaakt door een werkgever die om vrijstelling van deelname aan de pensioenregeling had verzocht bij het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Tandtechniek (hierna: Bpf).[1]

In oktober 2015 heeft de werkgever het Bpf verzocht vrijstelling van deelname te verlenen voor één met naam en toenaam genoemde werknemer. Aan het vrijstellingsverzoek had de werkgever art. 6 van het Vrijstellings- en boetebesluit wet bpf 2000 (VBB) ten grondslag gelegd. Dit ‘restartikel’ geeft een Bpf de discretionaire bevoegdheid om voor alle werknemers dan wel een deel van de werknemers van die werkgever vrijstelling van deelname te verlenen. Het Bpf heeft in november 2016 het verzoek afgewezen en hierbij overwogen dat dat het betreffende VBB-artikel geen mogelijkheid biedt voor het verlenen van een individuele vrijstelling.

De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van de werkgever tegen het Bpf-besluit ongegrond verklaard. Het CBB bevestigt de aangevallen uitspraak en overweegt hierbij dat de werkgever bij de  onderbouwing van het vrijstellingsverzoek zelf heeft gewezen op het unieke takenpakket, het uitzonderlijke hoge salaris en de specifieke arbeidsvoorwaarden van de werknemer. Naar het oordeel van het CBB blijkt hieruit dat het gaat om een specifiek op de persoon van de betreffende werknemer toegespitst verzoek (tot vrijstelling) en dat art. 6 VBB hiervoor inderdaad geen grondslag biedt.

Commentaar
Kan naar aanleiding van deze uitspraak onder ‘een deel van de werknemers’ toch één werknemer worden verstaan? Mijns inziens zou dit mogelijk moeten zijn, mits objectief kan worden vastgesteld dat deze werknemer bij de werkgever werkzaam is in bijvoorbeeld een afdeling die een afzonderlijke administratieve eenheid vormt of als zodanig (al dan niet juridisch) zelfstandig functioneert. Had de werkgever het vrijstellingsverzoek anders ingekleed, dan acht ik het niet onwaarschijnlijk dat het Bpf wel vrijstelling had verleend.

Aan een vrijstelling kunnen door Bpf bovendien een of meerdere voorschriften worden verbonden, waarbij het voorschrift van actuariële en financiële gelijkwaardigheid van de eigen pensioenregeling de meest voorkomende is. Het BPF Expertisecentrum kan helpen bij het op de juiste wijze opstellen van een vrijstellingsverzoek en de werkgever begeleiden in de vrijstellingsprocedure bij het bedrijfstak-pensioenfonds.

Overigens biedt de Wet bpf 2000 zelf in art. 15 (onder verwijzing naar art. 97, tweede lid Pensioenwet) in bijzondere gevallen de mogelijkheid tot individuele ontheffing van een tijdelijk hier in Nederland  gedetacheerde werknemer. Een dergelijke ontheffing van de verplichtstelling kan zowel voorwaardelijk als onvoorwaardelijk en al dan niet voor bepaalde tijd worden verleend.[2]

Mr. Patrick Haga
Pensioenjurist

[1] Het Bpf is eind vorig jaar overgegaan naar het Pensioenfonds Zorg en Welzijn.
[2] Zie checklist: http://cao.minszw.nl/docs/pdf/174/2013/174_2013_13_9851.pdf